Met een SRV of Service Record is het mogelijk om een bepaald protocol te definiëren in je DNS-records. Hierdoor hoeft men niet voor elk protocol een nieuw type record aan te maken (zoals bijvoorbeeld een MX-record), maar kan er van dit type record gebruik gemaakt worden.

De volgende gegevens kunnen in een SRV record opgeslagen worden:

  • Service: de naam waarvan je gebruik wilt maken. Dit komt voor je domeinnaam te staan. Bijvoorbeeld: ‘srv’ voor ‘srv.jedomein.ext’.
  • Protocol: hierbij geef je aan welk protocol er gebruikt moet worden. Bijvoorbeeld: TCP of UDP.
  • Naam: de domeinnaam waarop je dit record instelt. Bijvoorbeeld: ‘jedomein.ext’.
  • TTL: de time_to_live van het record. Meestal dient dit ingesteld te worden op 3600 (1 uur).
  • Class: dit is altijd ‘IN’.
  • Prioriteit: hierbij kun je aangeven welke prioriteit dit record heeft in verhouding met andere records voor hetzelfde protocol. Hoe lager het getal, hoe eerder een record aangesproken zal worden.
  • Weight: als je dezelfde prioriteit aan meerdere records toekent, dan kun je met deze optie alsnog een verschil maken in de volgorde van deze records.
  • Poort: de poort waaraan je de service/het protocol gaat koppelen.
  • Target/doel: de hostname van het doel van het record.

Deze gegevens worden vaak aangeleverd door de partij waarvoor je het record in wilt stellen.